Bescherm uw melkinstallatie tijdens de wintermaanden

VMS Melkrobot

Een temperatuur boven het vriespunt (min. 4-6 graden) is gewenst voor het goed functioneren van de melkrobot. De apparatuur kan bij temperaturen vlak boven het vriespunt functioneren, maar de kans op problemen zal toenemen.

• Houd de VMS-ruimte warm door zoveel mogelijk de open ruimtes af te sluiten
  • Voorkom tocht / directe wind op de VMS
  • Plaats isolatiemateriaal boven de VMS
  • Verwarm de VMS-ruimte met behulp van een kachel / gasbrander / IR-verwarming. Test de verwarming tijdig. Let op met vieze lucht afkomstig van de verwarming!
  • Controleer de afnamecilinders op eventueel aanwezig vocht en maak dit droog
  • Antivries (ruitenwisservloeistof) in de spons van de camerareiniging
  • Bij extreme kou in overleg met uw monteur de camerareiniging en slangreiniging uitschakelen. De vloerreiniging in frequentie verhogen en bij voorkeur niet uitschakelen.
• Technische ruimtes zoveel mogelijk sluiten
  • Isoleer de melk- en retourleiding
  • Activeer de “oil-boost” modus (automatische beweging robotarm bij langere stilstand)
  • Controleer of de compressor vorstvrij staat opgesteld
  • Zorg voor een vorstvrije opslag van de verbruiksgoederen. Schommelingen in de temperatuur en plaatsing in ‘koude’ wind zijn nadelig voor werkzame stof en kan nadelige invloed hebben op de reinheid van het systeem.
• Algemeen
  • Zorg voor veel melkbeurten en houd de VMS bezig!
  • Negeer alarmen niet. Bij langere stilstand is de kans op bevriezen groter
  • Verkort eventueel de tijd voor het alarm “geen bezoek” en controleer een keer extra de werking van de VMS. Op deze manier voorkomt u langere stilstand en het risico op bevriezen

Melkstal

Ook een melkstal verdient extra aandacht bij matige tot strenge vorst. In combinatie met een gure wind kan het extra snel gaan tijdens de stilstand tussen twee melkbeurten. Het al dan niet toepassen van deze tips hangt uiteraard af van de situatie in uw stal.

• Probeer vorst uit de melkstal te houden en sluit deze indien mogeljk zoveel mogelijk af
• Sluit de gordijnen van de stal, zodat de kou zoveel mogelijk buiten blijft
• Voer, na het reinigen van de melkinstallatie, de volgende handelingen uit:
  • Melkpomp leegmaken en eventueel isoleren
  • Platenkoeler afschermen en eventueel inpakken / isoleren
  • Melkstellen uit de spoelcups halen en de slange laten leeglopen. Plaats de melkstellen weer op de cups voor start melken
  • Controleer de PSO-slangen op vocht en indien nodig leegmaken (doorzichtige slangen op de vacuümafsluiters op de melkleiding)
  • Controleer of de reinigingsautomaat de installatie “droog” trekt in de laatste spoelfase en draineer indien nodig
  • Sluit de wateraanvoer naar o.a. uierdouche en wasboom en tap het water af.
• Voor aanvang melken:
  • Controleer de vloer op ijsvorming om uitglijden van koeien te voorkomen. Gebruik eventueel zaagsel om dit te voorkomen
  • Test de persluchtbediening
  • Test de melkpomp.

Technische ruimtes zoveel mogelijk sluiten

• Zorg voor vorstvrije opslag van de verbruiksgoederen. Schommelingen in de temperatuur en plaatsing in ‘koude’ wind zijn nadelig voor werkzame stof en kunnen een nadelige invloed hebben op de reinheid van het systeem
• Controleer of de compressor op een vorstvrije plek staat
• Test tijdig of het rondpompsysteem en verwarmingselement nog werken. Isoleer waar mogelijk.

Tanklokaal

• Houd de ruimte vorstvrij en sluit eventuele ventilatieroosters tijdelijk af
• Sluit het koelrooster af zodat de koelgroep geen koude buitenlucht aanzuigt.